Twentse textielindustrie
Tot in de achttiende eeuw waren vlas en wol de belangrijkste grondstof voor de Europese textiel, zo ook voor de Twentse boeren. Het vlas werd door de Twentse boeren eigenhandig verbouwd. Vooral in de wintermaanden, als er weinig werk op de akkers kon worden verricht, waren boerengezinnen werkzaam in de textielnijverheid. In het gezin spon de boerin en haar dochters de vezels tot bruikbare draden. De boer of één van zijn zoons zat achter de weefstoel om de gesponnen draden te verweven.

Industriële revolutie
Vóór 1830 gebeurde zowel het spinnen als het weven voornamelijk in de huisnijverheid. Het spinnen in Europa werd sinds de middeleeuwen voornamelijk op een spinnewiel gedaan. Een belangrijk nadeel van dit hulpmiddel was dat het spinnewiel slechts één spindel had, er kon dus maar één draad tegelijk gesponnen worden. De belangrijkste uitvindingen die zorgden voor het mechaniseren van spinnen en weven werden in Engeland gedaan.

Spinning Jenny 
In 1764 ontwierp James Hargreaves de ‘Spinning Jenny’ als vervanger voor het spinnewiel. Deze met handkracht aangedreven spinmachine kon in plaats van 1 draad, tot wel 8 draden tegelijk spinnen. In die tijd een revolutionaire verbetering die veel mogelijkheden bood voor de ambachtslieden. En de industriële revolutie van textiel gaat in volle gang door. Aan het eind van de achttiende eeuw bestonden er al machines met 120 spillen. En anno 2022 gaat deze revolutie verder! Daarom dat wij Spinning Jenny heetten.

Terug naar overzicht